Gisteren was ik nog gelukkig gereformeerd. Maar vandaag is de wereld anders. Die eerste zin is letterlijk uit de bundel Vrijgemaakt? en samen met de tweede typeert het wel redelijk wat 16 overwegend dertigers proberen te vertellen. Met enige tegenzin heb ik de bundel gekocht en gelezen en met gemengde gevoelens liep ik binnen bij de presentatie ervan op 13 september in een gedateerd zaaltje van de Keizersgrachtkerk in Amsterdam. De stad waar ik me thuisvoel en waar ik heen verhuisde om vooral vooruit te kijken, te pionieren. Toch ben ik wel blij met deze bundeling van verhalen. En misschien is het waar wat de ondertitel suggereert: de dertigers doen dit anders dan wat je kunt verwachten bij verhalen over afscheid, zoeken en kritiek op de kerkelijke cultuur van je jeugd. Het is opener, diverser, misschien ook wel individualistischer. Typisch dertigers? Wat raakt me in dit boek en wat hebben de verhalen te vertellen?
Wat me raakt zijn de persoonlijke kleuringen van de verhalen. Je kijkt mee door andermans ogen. Ik zit ineens in die kerk en kan de zondagse soep ruiken. Het feit dat elk verhaal met een foto opent maakt dit nog sterker. Het is daarmee geen waslijst aan kritiek, maar het verhaal heeft gezicht gekregen. Iemand kijkt me aan en ik kan niet wegkijken. Het ontwapent en maakt ruimte voor persoonlijke ervaringen van gemis, zoeken en vaak andere wegen inslaan.
Een relativering die de bundel misschien ook nog sterker maakt: hoe vrijgemaakt zijn deze verhalen? Ergens proef ik in de verhalen de suggestie dat dit allemaal exclusief vrijgemaakt is. Alsof christenen elders allemaal genuanceerder, vrolijker en authentieker rondliepen met hun geloof en kerkcultuur. Eerlijk gezegd denk ik dat los van precieze elementen veel herkenbaar is voor een brede groep orthodoxe kerken, inclusief van evangelicale snit. Soms heet iets dan anders, maar werkt het niet veel anders.
Een vraag die bij het lezen opkwam en waar ik geen antwoord op weet is: hoezo komt deze generatie ermee? Wat maakt dat zij dit beschrijven, terwijl velen hen al voorgingen in de worsteling met dezelfde ervaringen? Ik ben zelf veertiger, maar heb het gevoel dat de jaren ’90 waar de auteurs over schrijven al een verademing was ten opzichte van de tijd daarvoor. Veel was in mijn beleving al relatief open en bespreekbaar geworden. Wat me vervolgens dan bijna aanvliegt is de gedachte: zelfs toen is het dus zo ervaren en vaak nog zo strikt en beknellend overgekomen. Zo diep zit het blijkbaar.
De cultuur van het instituut
Ik realiseer me nu pas hoe slecht ik, met mijn karakter, paste in deze cultuur. Ik haat regelmaat, heb een hekel aan stilzitten. Ik ben een twijfelaar…
Na een uitvoerige schets van de kerk van zijn jeugd, tekent Herman Wegter deze woorden op (39). En ze komen in varianten bij anderen ook voor. De botsing met de kerk van je jeugd is hier er ook een van botsende karakters. Het valt me dan ook op hoeveel sfeerimpressies er zijn die eigenlijk alleen maar over de buitenkant van dingen gaan: het kerkgebouw, de ramen, het orgel, de mannen voorin de kerk. Het doet er toe, maar laat ook zien hoezeer in de ervaring het iets doet. Het instituut lijkt op bijna elke bladzijde aanwezig. In z’n belijndheid en rechtzinnigheid, de rechte lijn van de kerkgeschiedenis. Verderop schrijft Ewout Klei: “De vrijgemaakte kerk en de vrijgemaakte wereld hebben mijn leven erg bepaald. In reactie op het drukkende intellectuele klimaat ben ik een vrijdenker geworden met een afkeer voor autoriteit en dogma’s.” (80) Wat geschetst wordt is een institutaire cultuur naar mijn idee die bijzonder weinig ruimte laat voor het menselijke en persoonlijke. Dat snijdt inderdaad. Het opmerkelijke is weer dat deze lijn in de verhalen afgewisseld wordt naar uitingen van heimwee naar de gezamenlijkheid dat dit wel opleverde. Waarin zat het verbindende en waar begon het te knellen en te vervreemden?
Wat was zo bepalend? Een cultuur die meer samenhing met een collectieve identiteit, een collectieve structuur ook, dan met een warme gemeenschap van mensen? Dat is een vraag die voor mij openblijft: waar zijn die mensen in hun menselijkheid, in het samen God zoeken, in de kwetsbaarheid en warmte van een levensechte community? De verhalen lijken zich vooral tot ‘de kerk’ en ‘het instituut’, ‘het vrijgemaakte geheel’ te verhouden, meer dan tot personen. Daartegenover staan vele uitingen van eenzaamheid en gebrek aan ruimte. Ruimte voor afwijkende karakters, andere gevoelens en belevingen. Het is niet alleen de specifieke kerkcultuur, maar ook de snel veranderende seculiere cultuur die ik hier doorheen hoor. Ook daarvan geldt: dat is breder dan een specifieke denominatie. Maar daarmee stelt het wel vragen aan een kerkelijke cultuur.
De gesloten geloofsketting
In alles voelt de kerk voor mij als een pad dat ik hoor te bewandelen en waarvan de route van tevoren precies is uitgestippeld. Tijdens de wandeling wil ik vragen stellen: Waar leidt dat zijpad heen? Waarom mag ik niet over het gras lopen? Waarom lopen op het andere pad ook mensen? Mijn vragen worden echter niet op prijs gesteld.
Dit tekenende beeld (84v) van Marijke de Boer raakt voor mij een tweede lijn in de persoonlijke verhalen. Zoals Bettelies Westerbeek het schetst: op catechisatie mocht je wel vragen stellen, maar de antwoorden stonden al voorgedrukt. Zij ging theologie studeren en is nu predikant-pionier. Net als Rikko Voorberg die zijn eigen positie typeert met ‘verwarring’. “Tijd voor verwarring. Voor vrijgemaakten en voor iedereen.” (129) Hijzelf is een kerk begonnen die niets zeker weet. Verwarring is een kernwaarde geworden van geloven.
Hier zitten we op nog een ander relevant punt dat de verzameling verhalen aanreikt. Met een orthodoxe achtergrond is een bepaalde duidelijkheid een gegeven lijkt me. Het enige consequente alternatief is volstrekt relativisme. Dat maakt dit punt spannend. Dogma’s moeten het nogal eens ontgelden in de uitlatingen. Ik vraag me af of dat echt het heikele punt is. Volgens mij raakt dit element vooral het gemis van een open geloofsproces. Is geloof een statisch weten, een pakket dat je je eigen maakt door herhaling, inprenten en collectief gedrag? Of is het ook een zoektocht, maakt twijfel ook onderdeel uit van geloven of bestaat het slechts als de riskante zelfkant ervan? Als ik woorden laat bezinken proef ik een sfeer van belijndheid waar de lijnen nog overeind stonden, maar de ruimte tussen die lijnen leeg was geraakt. De inhoud was zelf een instituut, een ding geworden, zo lijkt het. Het relationele, het persoonlijke, het emotionele en niet minder het grootse mysterie – waar was het dan in al die huizen? In al die kerklokalen? In die kerkbanken? Ik lees er weinig over en dat lijkt geen onwil van de auteurs, maar gewoon hun oprechte geloofsverhaal.
Wat is hier gebeurd? Is het nou eenmaal een logisch gevolg van diep geworteld geloof dat de persoonlijke ruimte beperkt is? Gesprekken lijken hier vooral bedoeld als informatie-overdracht. Met alle goede bedoelingen wordt het onpersoonlijk en benauwd. Als hier ook nog bijkomt dat de zuinigheid op de kostbare geloofsinhoud leidt tot preciesheid is het einde zoek. Hoofd- en bijzaken klinken als één drukkende massa. Het is heftig om te lezen waar dat kan uitmonden: in het missen van liefde en de kern van het geloof. “Al die drukte om kerkelijke randzaken…. Had toch meer op Jezus gefocust!” is de verzuchting van Luite-Harm Kooij (70). Als een geloofsketting die gesloten blijft en geen openingen biedt om aan te haken en zelf een levende schakel te kunnen zijn. Glanzend, maar niet minder gesloten.
Dit zijn wat momenten uit de verhalen die ik de moeite waard vindt te benoemen. Twee momenten waarop ik het zie botsen: op het persoonlijke versus het instituut en in het verlengde daarvan op het geloofsproces versus het geloofspakket.
Ik denk niet dat de ervaringen zo uniek zijn voor alleen deze 16 mensen. Evenmin dat ze exclusief zijn voor het vrijgemaakt gereformeerde milieu dat ze delen. Dat is voor mij reden genoeg om te proberen in een volgende blog er nog iets meer over te zeggen.
One Comment
Reacties zijn gesloten.